De Rekenkamer Schouwen-Duiveland is samen met de rekenkamers van andere Zeeuwse gemeenten een onderzoek gestart naar kansengelijkheid voor kinderen en jongeren in Zeeland. Centrale vraag: maakt het voor de jeugd uit in welke gemeente je opgroeit? Oftewel: doet het ertoe waar je bed staat?
Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdhulp. Binnen landelijke kaders maken ze hun eigen keuzes: welke ondersteuning ze bieden, hoe de toegang is geregeld en met welke partijen ze samenwerken. Dat leidt tot verschillen tussen gemeenten, ook in Zeeland. De vraag is of die verschillen ook echt iets betekenen voor kinderen en jongeren. Maakt het uit in welke gemeente je opgroeit? En zo ja: waar ligt dat dan aan?
“Voor veel raadsleden is het lastig om goed zicht te krijgen op de impact van het jeugdbeleid,” zegt Rekenkamervoorzitter Arianne Metz. “Verschillende fracties vroegen ons dan ook om hier onderzoek naar te doen.” De Rekenkamer ondersteunt de gemeenteraad bij haar controlerende taak. Behalve Schouwen-Duiveland nemen ook Borsele, Goes, Noord-Beveland, Reimerswaal en Tholen deel aan een vergelijkbaar onderzoek.
Fractievoorzitter Leendert de Bruine (SGP) bevestigt dat het onderwerp breed leeft binnen de raad. “Er gaat veel geld naar jeugdhulp. Dan wil je als raad ook weten: doen we het goed? En wat kunnen we leren van andere gemeenten?” Volgens hem kan een goed onderbouwde vergelijking waardevolle inzichten opleveren: “Misschien blijkt dat een aanpak in de ene gemeente effectiever is, of dat ergens slimmer met middelen wordt omgegaan.”
Verschillen in jeugdbeleid per gemeente
De vraag leeft ook omdat het jeugdbeleid per gemeente flink verschilt. “In Schouwen-Duiveland werken ze bijvoorbeeld met het IJslandse preventiemodel, dat inzet op opgroeien in een kansrijke omgeving (OKO). In Borsele kiezen ze weer voor een heel andere aanpak,” zegt Metz. “Een deel van de jeugdhulp is landelijk vastgelegd, maar daarnaast hebben gemeenten de vrijheid om hun eigen beleid te maken. Hopelijk zien we straks wat die verschillen betekenen voor jongeren.”
Metz benadrukt dat het onderzoek zich vooral richt op inhoudelijke verschillen, en dat de focus in het onderzoek ligt op de vraag of jongeren gelijke kansen krijgen, ongeacht waar ze opgroeien. “Het gaat dus niet om de kosten. Dat zou een ander soort onderzoek zijn.”
De onderzoekers voeren gesprekken en analyseren beschikbare data. Ze kijken niet alleen naar beleidsstukken, maar proberen ook te achterhalen wat het beleid daadwerkelijk oplevert. “Het zou mooi zijn als we kunnen zeggen welke aanpakken beter werken dan andere. Dan kunnen gemeenten daar hun voordeel mee doen,” aldus Metz.
Volgens De Bruine is dat precies de bedoeling: “Je wilt weten waar de gemeente staat. Misschien doen we het hier goed, maar dat weet je pas als je kunt vergelijken. Zo’n onderzoek helpt om scherper te krijgen wat werkt.”
Het onderzoek loopt tot januari 2026 en wordt uitgevoerd door een extern bureau gespecialiseerd in jeugdbeleid.
Lees ook: GGD: Dringend aandacht nodig voor mentale gezondheid jongeren in Zeeland.